Toen Rob ooit bij de Rijks Voorlichtingsdienst (RVD) voor een gevoelige functie in aanmerking kwam, moest hij al zijn vorige banen op een rijtje zetten: het bleken er 15 te zijn geweest. Alle vorige werkgevers moesten worden nagetrokken, want als staflid verantwoordelijk voor bijzondere voorlichting (in oorlogstijd) wilde de BVD zeker zijn dat hij zuiver op de graat was. Dat betekende: ga na wat de winkelbediende van Gepi in Bussum voor opinies had, nadat hij opgestapt was als jongste bediende bij de Houthandel Firma C.Holst te Amsterdam. Of wat de toneel-recensent recenseerde en de tekenaar produceerde. Maar vooral: probeer die texten van de cabaretier-conferencier te pakken te krijgen.
We weten wel wat hij als omroeper bij Radio Herrijzend Nederland en nieuwslezer bij de Wereldomroep en later als hoofd Radio en Televisie bij de VPRO te vertellen had, maar wat schreef hij als vaste medewerker van dat tijdschrift en wat deed hij eigenlijk als lid van de Parool Verzetsgroep in Maastricht? Dat was toch nadat hij inspecteur bij Van Houten was geweest en na zijn benoeming als een van de kroonprinsjes bij Philips die daar een management opleiding volgden vlak voor de oorlog. Kwam dat doordat hij lichtadviseur was geweest bij Philips Groningen en wat is dan het verband met de latere benoeming bij Sphinx Maastricht?
Het moet de volgzame Dorknoper van de BVD een nachtmerrie gegeven hebben. ‘Vergeet verder niet’ was waarschijnlijk de opdracht van een of andere Bullebak, ‘om even die 32 adressen in 16 gemeenten na te gaan waar Box gewoond heeft. Je weet maar nooit.’
Een leven vol verscheidenheid en een wanhoop voor veiligheidsdiensten. Een avontuur dat 93 jaar duurde.
Jeugd
Het begon in Amsterdam waar hij op 30 januari 1913 werd geboren als vijfde kind van Antoine C. de la Rive Box en Antoinette M.M Boeke. Zij woonden aan de Koninginneweg 215.
Antoine werkte als fijnhouthandelaar, samen met zijn medefirmant en neef Bastiaan Molewater- de la Rive Box, in de firma C.Holst. Met een kantoor aan de Herengracht 215 (bij de Raadhuisstraat) en de opslagplaats aan de Grote Wittenburgerstraat 75 was het een behoorlijke onderneming. Het gezin zou al snel verhuizen naar Villa Benvenuta in Bussum, een riant huis aan de Vlietlaan 16 dat hij zich herinnerde als ruim en met een enorme tuin.
Het waren rijke tijden en na enige jaren verhuisden ze naar de Villa Jong Holland aan de Nieuwe Hilversumseweg aldaar. Uit die tijd dateren de tekeningen die hij maakte als 5 of 6 jarige, dus net na het eind van de Eerste Wereldoorlog. Ze tonen een opmerkelijk vaste hand, en een scherp oog voor detail.
Rob groeide op in het “florissante, veelkoppige gezin met aanhang dat op ‘Jong Holland’ de opgewekte naam van het grote huis waar maakte.” Er bestaan zeer verschillende verhalen over het huis en vooral over de ouders. Rob’s vader moet een standsbewuste man geweest zijn, die verkeerde in de nette kringen van Amsterdam en Bussum. Volgens Rob was hij autoritair en kil in vergelijking tot zijn moeder die muzikaal en dichterlijk was. Rob heeft het nooit goed met hem kunnen vinden en het verhaal gaat dat bij zijn overlijden hij Rob meedeelde: “ ik heb jou nooit liefgehad”. Anderzijds die typering van het gezin in Jong Holland als “florissant”…
Rob schreef: “Mijn leefwereldje van toen werd gekenmerkt door de verbondenheid met een schare van gefortuneerde villabewoners, het sporten op privé tennisbanen, het varen op dure zeiljachten van een van die steenrijke lieden en meer van dat soort zaken die toentertijd nog als maatschappelijke uitwassen werden beschouwd”.
Het zou niet lang duren.
Na zijn eindexamen HBS op zijn 17e werd alles anders. Hij schrijft “En toen kwam volstrekt onverwacht de grote ontgoocheling in mijn beschermd leventje. Zonder enig overleg besliste mijn vader dat ik evenals mijn beide oudere broers bij hem in zijn zaak zou gaan werken; een importonderneming van uitheemse en tropische houtsoorten met een grote opslagwerf.” Het bracht hem in contact met “het wankele bestaan van de bewoners van een verpauperd stadsdeel.” Maar ook “waar ik – en dat was dan weer de positieve kant van deze harde werkelijkheid – ook de impuls kreeg kostte wat het kost aanvankelijk via velerlei baantjes en banen mijn eigen weg te zoeken.” Het betekende dat hij het ouderlijk huis moest verlaten; het conflict met zijn vader liep hoog op. Een jaar later, in 1932 moesten zijn ouders ‘Jong Holland’ verkopen en vertrokken naar de Ieplaan 39 in Bussum; de mooie tijden waren over.
Werk
Het was 1930 en de crisis stond voor de deur. Via baantjes in Bussum, Amsterdam, en Maarssen hield hij zich staande. Met zijn vader’s zaak liep het slecht af. De zaak ging failliet en grote luxe werd plotseling ingeruild voor volstrekte armoede, want het bedrijf stond op naam van zijn vader die daarmee ook persoonlijk failliet ging. Zijn ouders raakten alles kwijt en ware het niet voor de vriendelijke zakencollega Cornelissen, dan was ook alles echt verdwenen; deze man kocht de allernoodzakelijkste meubels uit de inboedel op en gaf ze hen terug onder het motto: “Als ik failliet was gegaan, had je het voor mij gedaan.”. C. (‘Kees’) Cornelissen was Hoofdingenieur in het Scheepvaarthuis te Amsterdam en was waarschijnlijk belast met ontwerp en betimmering van passagiersschepen. Hij woonde met zijn vrouw en 8 kinderen in een villa “Op de Honk” aan de Graaf Wichmanlaan in Bussum. De vriendschappelijke relaties tussen de ouders werden overgenomen door hun kinderen. Rob’s ouders die hem een paar jaar ervoor nog het huis uitgestuurd hadden, trokken nu in Maarssen bij hem in
Voor de oorlog (28 juni 1937) kwam Rob in dienst bij Philips als een zogenaamde Hema Boy, een ‘vooropleiding bij de commercieele organisatie’ voor een salaris van Fl. 900 per jaar. De advertentie waarop hij had gesolliciteerd specificeerde dat gezocht werd naar “Eenige beschaafde Jongelui van goeden huize, (niet ouder dan 23 jaar) [die] zich binnen enkele jaren een goede positie bij een groote onderneming [kunnen] verwerven”. Kandidaten moesten
‘a. gemakkelijke omgangsvormen en een aangename wijze van optreden hebben;
b. zich op een vlotte manier kunnen uitdrukken in woord en geschrift;
c. op goede schoolresultaten kunnen wijzen;
d. van huis uit een ruime algemeene ontwikkeling bezitten;
e. de eigenschappen bezitten en de ambitie hebben om mettertijd een commercieele functie te bekleeden.”
Met andere woorden: op Rob’s jonge lijf geschreven. Hij was dan wel 24, maar was vlot, kon zich goed uitdrukken, had zijn HBS diploma op zak en kwam uit een ‘net Bussum’s milieu’ en was zakelijk was georiënteerd. Rob leerde in Eindhoven mensen kennen, die zijn leven lang tot de vriendenkring hebben behoord, Esther Wertheim, Erik de Vries en Jan Ploeger. Hij kreeg beschikking over een auto, had een behoorlijk salaris en was een van de ‘kroonprinsjes’ die later Philips NV zouden leiden.
Het moet een flitsende tijd geweest zijn, maar ook een die snel afliep bij de Bezetting. Rob moest knijpkatten gaan verkopen en daar had hij geen zin in. Dus solliciteerde hij als kantoorbediende bij de Sphinx in Maastricht waar hij van maart 1941 tot juni’44 werkte.
Belangrijker voor het nageslacht: hij verloofde zich in 1941 met een Bussum’s meisje, dat hij al op de lagere school had leren kennen. Nini Kotte was even oud als hij, kende hem van feestjes op de middelbare school al zat zij op het Christelijk Lyceum en hij op de Gooische HBS. Haar vader was procuratiehouder bij diens neef Leonard Lang, de Fiat importeur in Nederland. Nini speelde piano, zong … en werd verpleegster. Na een ongelukkig ongeval had zij haar verloofde verloren. Zij werkte in het Wilhelmina Gasthuis in Amsterdam en kwam vroeg in de oorlog Rob weer tegen, die haar uitnodigde in Maastricht. Daar, op een bruggetje in het Stadspark, niet ver van het Pater Vincktorentje vroeg hij haar ten huwelijk. Ze trouwden op 9-9-1941 in Bussum vanuit haar huis aan de Koedijklaan; haar ouders waren kort daarvoor, kort na elkaar, overleden.
Hun eerste huwelijksjaren werden niet bedorven door de oorlog. Ze konden een nieuw huis betrekken aan de Grote Gracht, dat net was opgebouwd nadat het vorige verdween onder een bombardement. Rob en Nini werden lid van amateur toneelgezelschap ‘De Greune’ en ‘Kunst & Vermaak’ met mensen als Ber Kruitwagen, maakten muziek en deden aan cabaret. Ze maakten snel vrienden en voelden zich thuis is het kleine provinciestadje dat door de Duitsers werd gespaard; het was een uitgangsoord voor soldaten en het leven ging er betrekkelijk rustig door.
In 1942 werd Louk in Maastricht geboren; twee jaar later Matthijs.
Rob werd lid van de Parool Verzetsgroep, op verzoek van Jan Thijssen, een oude schoolvriend, later gefusilleerd, wiens naam voortleeft in de Jan Thijssenweg in Rijswijk. Contactmensen als Boy Couvée (lid van de Raad van Verzet) kwamen er onderduiken. Rob werkte als liaison, en gebruikte zendinstallaties in de Pietersberg om contact te houden met Engeland. In juni 1944 werd de groep verraden. Rob en Nini vluchtten met hun twee zoontjes naar het Noorden, terug naar de Koedijklaan 9 waar Nini’s zusje Suus het ouderlijk huis bewoonde samen met een flink aantal Joodse onderduikers. Rob kon er nog wel bij (zij het ondervloers) met Nini en de kinderen (erboven). Rob ging door met verzetswerk voor Het Parool.
Vlucht – hongerwinter – bevrijding! Rob bleef in de wereld van de journalistiek en solliciteerde bij radio Herrijzend Nederland. Hij werd nieuwslezer en omroeper; later ook bij de Wereldomroep. Vanuit Naarden, waar ze gingen wonen aan de Prins Willem van Oranjelaan 21, werden ze lid van een cabaretgroep met Chiel de Boer. Liedjes schrijven, texten dichten, zingen, spelen, optreden; vriendschappen werden gemaakt, de spanning van de hongerwinter en de bevrijding werd gebroken. Joost en Rogier werden in Naarden geboren in 1946, Louk ging er naar de kleuterschool.
Radio
Na een paar jaar werd Rob benoemd bij de V.P.R.O. , duidelijk nog ‘met puntjes’. Aan de ’s Gravelandseweg zetelde Ds. Spelberg en zijn vrouw; hij deed de radio, zij de zondagschool. Rob en Nini verhuisden in1949 naar een aardig ruim huis met grote deel in Nieuw Loosdrecht, schuin tegenover Vliegveld Hilversum. Rob deed radiojournalistiek, maakte uitzendingen te land en ter zee; interviewde alles, iedereen en vissers tijdens een gierende storm. Hij maakte het begin van de V.P.R.O televisie mee als Hoofd Radio & TV. Je kon de kinderen Box in 1952 uren zien kijken naar een sneeuwscherm, wachtend op een aankondigingsfilmpje van de NTS. Een jaar later naar de kroning van Elisabeth. Het hunne was het eerste en enige toestel in Nieuw Loosdrecht; zelfs de burgemeester kwam kijken.
Rob was ook betrokken bij de schoolradio en jongerenradio. Hij werd de eerste radio-leraar als Oom Theo, die samen met zijn neefje Joost en zijn nichtje Saskia van alles beleefde. Louk en Matthijs moesten een ‘draagbare’ kofferradio meenemen op hun bagagedrager en konden dan op school naar de uitzendingen laten luisteren.
In dezelfde tijd leerde Rob twee Amsterdamse jongens kennen die radio voor een volgende generatie wilden maken. Hilversum zat er niet op te wachten, maar Rob zag wel wat in de plannen van de JARO. Deze Jeugd Amateurs Radio Omroep was in 1949 opgericht in Amsterdam en had een bestuur ‘van diverse gezindten’. Dat paste niet in Hilversum, waar alles netjes per zuil was ingericht; plaats voor een jongerenzuil was er niet. Maar Herman Stok en Kees van Maasdam wilden door. Ze kwamen naar Loosdrecht of Hilversum en Rob had veel contact met hen. Herman Stok herinnerde zich nog in 2006: “Ja, dat was in begin jaren vijftig – dat was de tijd waarin we elkaar veel zagen; daarna niet meer…”
Onderwijsradio, jongerenradio, en het begin van de televisie. Samen met Spelberg had Rob van een nationale radio gedroomd in de jaren veertig. Het mocht niet zo zijn; het BBC model werd niet gevolgd, de verzuiling lag te diep verankerd. De Nationale Omroep, de JARO en veel andere plannen sneuvelden. Kon het wel met de televisie? Rob had in de jaren ‘30 een ingenieur bij Philips leren kennen die meende dat hij beeldradio kon maken met een missie. Die man had Anton Philips overtuigd en aangetoond dat het in principe mogelijk was. Na de oorlog ging deze Erik K. de Vries stug door. Voor hem was TV het nieuwe medium, maar dan wel een medium met een missie. Rob geloofde er in en samen beleefden ze de groei van het medium in Bussum. Hun vriendschap bleef bestaan en daarmee hun overtuiging dat televisie een medium met een missie was. Die overtuiging kwam steeds meer onder druk te staan.
Rob vertrok rond 1954 bij de V.P.R.O. en ging werken in Den Haag bij het Technisch Filmcentrum van de Contactgroep Opvoering Productiviteit. Het gezin verhuist van het landelijke Loosdrecht naar een bovenhuis in Den Haag. Rob’s stem was bekend van de radio, zijn dictie goed en zijn stijl los. Hij specialiseert zich op het inspreken van films. In de periode 1950 tot 1986 sprak hij rond de duizend films in. Al snel solliciteert hij naar de functie van hoofd Radio en Televisie bij de Rijksvoorlichtingsdienst (RVD) en wordt tot zijn grote verrassing gekozen. Eindelijk een baan bij een nationale radio? Nee, hij blijft wel radio maken en het is wel nationaal, maar het zijn programma’s die binnen het krappe stramien moeten passen van overheidsvoorlichting in de jaren ‘50. Hij gaat door met het vak, maakt hoorspelen met mensen als Hella Haasse en Annie M.G. Schmidt, schrijft texten en helpt sprekers met advies. Zijn Wenken voor sprekers in regeringsuitzendingen zijn nog steeds even relevant als in 1956: “ spreek geen schrijftaal, maar schrijf spreektaal.”
Zijn werk voor de RVD wordt al snel uitgebreid met andere activiteiten. Hij krijgt verantwoordelijkheden in relatie tot het Koninklijk Huis, wordt lid en later voorzitter van de Voorlichtingsraad en raakt betrokken bij voorlichting in oorlogstijd. Hij krijgt daarmee een schaduwfunctie als woordvoerder ten tijde van een eventuele bezetting, en zorgt voor de opzet van een ‘schaduw’-communicatienetwerk. Naar zijn eigen zeggen was hij daarmee enerzijds een betrekkelijk onaanzienlijke ambtenaar op “Algemene Zaken” en kreeg hij anderzijds grote verantwoordelijkheden in de geheime schaduwfunctie. Het eerste zegt waarschijnlijk meer over Rob dan over zijn functioneren. Een van zijn naaste collega’s herinnert in 2013 Rob als een zeer gezien collega, met een belangrijke rol in de Dienst. “Zijn deur stond altijd open en als die even dicht ging, dan was het om persoonlijke of vertrouwelijk zaken te bespreken. Hij was een gezien man.” Later, na talloze desillusies en conflicten, zal hij zijn erkenning krijgen als hij benoemd wordt tot Officier in de Orde van Oranje Nassau.
Vrije tijd
Naast het werk doet Rob er van alles bij. Hij leert in Den Haag acteurs kennen en wil het oude metier van toneelspeler weer oppakken. Nini en hij worden lid van een spelgroep Martinus, opgericht door Georgette (“Zetje”) Hagedoorn als monument voor haar overleden man Martinus Nijhoff. Het hele gezin raakt betrokken bij de spelgroep: Nini speelt Eva, Joost en Rogier worden ‘Kind met Lantaarn’, terwijl Matthijs hulpinspiciënt van het gezelschap wordt. Optredens in de Haagse Kloosterkerk naast het huis van Zetje, maar ook in Singer (Laren). Rob verzorgt de financiële administratie, zoekt geld en ziet erop toe dat het elke keer weer net lukt.
Tegelijkertijd werkt hij als vrijwilliger bij de reïntegratie van voormalige gevangenen bij de Reclassering. Jongens worden een tijdje in het gezin opgenomen, om hun terugkeer in de maatschappij te bevorderen. Rob zoekt ook naar nieuwe geestelijke ankerpunten. Hij wordt lid van het Humanistisch Verbond, denkt een plek gevonden te hebben in de Orde der Verdraagzamen, stapt over naar de Vrijmetselarij en verlaat ook die weer. Lange tijd zijn Nini en hij lid van de Vrije Gemeente, waar ze een nieuwe vorm van humanistisch christendom hopen te vinden.
Maar het belangrijkste zijn toch… de spelletjes. Rob raakt gefascineerd door de vorm van het trapezium en met een mathematische precisie gaat hij er mee aan de slag. Spel na spel komt van de tekentafel – spel na spel wordt gepatenteerd – spel na spel wordt bekeken door uitgevers – spel na spel verdwijnt in een la van een ongeïnteresseerde zakenman. In de periode van 1956 tot 1978 gaat er geen jaar voorbij of er komt nieuwe hoop… en nieuwe desillusies. Het lijkt wel of het Rob niet gaat om het uiteindelijke resultaat maar om het spelen met het spel: het creatieve moment waarin hij zich volmaakt homo ludens voelt bij het bedenken van zijn spel. Spellen worden afgekeurd, gestolen, onbeantwoord gelaten. Spel om spel. Overigens niet alleen gok of mozaïekspelletjes maar ook woordspelletjes. Het spel van woorden boeit hem meer en meer. Hij ontwerpt onmogelijke figuren, eeuwig durende kalenders en speelt het taalspel dat Haiku heet.
Het werk bij de RVD bevredigt hem echter steeds minder. De conflicten lopen hoog op, de sfeer is slecht en hij probeert er weg te komen om te gaan werken bij het Ministerie van Landbouw. Het lukt niet. Zijn schaduwfunctie beperkt hem en de minister van Algemene Zaken laat hem niet gaan. Nini en de kinderen maken zich zorgen om zijn gezondheid. Hij krijgt steeds meer last van een oude maagkwaal en lijdt eronder. In 1975 wordt de RVD gereorganiseerd. Rob verhuist naar het Binnenhof en wordt hoofd van de stafafdeling Coördinatie en Onderzoek. Het blijkt een functie van niets, waarin hij contact verliest met zijn geliefde radio. Hij is 62 en moet nog drie jaar… Zijn dierbare jongere collega Philip Houben is vetrokken naar Friesland om daar burgemeester van Joure te worden; zijn belangrijkste sparring-partner en een goede vriend moet hij missen. De collegiale relatie heeft echter een vriendschap geschapen die hecht is gebleven, zowel tussen Rob en Philip als tussen Nini en Margriet.
Radio betekent veel voor Rob zelfs meer dan de televisie, dat hij ziet verpieteren tot een amusementsmedium. Onderwijstelevisie kwam nooit van de grond zoals hij had gehoopt; kwaliteitsprogramma’s zoals Pension Hommeles van zijn vriend Erik de Vries worden nog maar weinig gemaakt. Als zijn oud-collega Jan van Herpen hem op een moment vraagt voor het programma “Ik geloof dat…”, doet Rob dan ook de vreemde uitspraak: radio heeft de toekomst. Radio ziet hij als het medium van de stem, het medium van de verbeelding. Na zelf televisie gemaakt te hebben is hij teleurgesteld in de wijze waarop dat medium vorm heeft gekregen. De droom van Erik de Vries om Shakespeare in het Engels op de buis te brengen en Garcia Lorca in het Spaans zal wel nooit gerealiseerd kunnen worden in Hilversum.
Rob is de man van de stem. De stem van de nieuwslezer die na de oorlog bekend werd door het zwierige “voor allen, te land, ter zee en in de lucht” van Radio Herrijzend Nederland. Maar ook van de stem in de technische film, of zelfs van de ministeriële stem die door hem ‘gecoached’ werd om toch vooral “te schrijven zoals u spreekt”. Geen stem als die van zijn collega Philip Bloemendaal, die deel vormt van ons collectief Polygoongeheugen. Ook geen stem als die van latere omroepers, die hij vaak verweet slordig te zijn in hun uitspraak. Niet geaffecteerd, wel genuanceerd.
Vrijheid
1978: een keerpunt in Rob’s leven. Hij krijgt pensioen, een lintje en zijn vrijheid. Hij verhuist met Nini direct uit Den Haag naar Zutphen. Weg uit de slangenkuil van de RVD, weg uit het ambtelijke wereldje met zijn nep- en schaduwfuncties. Hij is 65 jaar jong en wil wat anders. Nini wilde altijd al aan een rivier wonen met uitzicht op water. Ze vinden een flat met zicht over uiterwaarden op de IJssel. Rob wordt geïnspireerd door het licht en werkt zijn fotohobby om tot een kunstzinnige uiting. Zijn “Verschijningen” zijn concrete voorwerpen die door wisselende belichtingen tot verrassende confrontaties tussen vorm en kleur leiden. Hij exposeert zijn werk met jonge fotografen en zoekt naar nieuwe presentatievormen met geprogrammeerde diaprojectoren.
Bij die foto’s voegt hij korte verzen of aforismen. Het zijn tripletten die de haikuvorm volgen, maar niet de strakke regels betreffende onderwerpkeuze. Seizoenen zal je niet snel herkennen in Rob’s werk, wel de humor van sommige haiku- of tankadichters. Haiku’s, foto’s en spelletjes: het zijn de drie vormen waarin hij zich uit. Tussen 1978 en 1990 beleven Rob en Nini een heerlijke periode in Zutphen. In de nabijheid van vrienden en familie ervaren ze erkenning en warmte. Eindelijk worden spelen van Rob door De Monchy BV overgenomen en met succes geëxploiteerd. Eindelijk kan Rob de inkomsten en ook de erkenning ervaren.
Tegelijkertijd blijft hij geboeid door spirituele en ethische vragen. Hij zoekt de grenzen van het humanisme op, zoals hij ervoor die van het vrijzinnig protestantisme of van de vrijmetselarij heeft gezocht. En weer ervaart hij hoe gevaarlijk dat is. Een conflict rond zijn visie op de beperkingen van een atheïstisch humanisme betekent het einde van zijn relatie met het Humanistisch Verbond. Hij zoekt naar een religieus humanisme, waarin ruimte bestaat voor ‘verbondenheid met het al’. Zijn tripletten en vijfregelige kwintolen geven die zoektocht weer. Jonge kennissen en vrienden blijven hem opzoeken in Zutphen, oudere vrienden treffen hem in Barchem bij de Woodbrookers.
Slotfase
In maart 1990 overlijdt Nini onverwacht. Rob is zwak en heeft de weken ervoor veel last van reumatische pijnen. Toen Louk eind januari 1990 met Nini langs de IJssel wandelde zei ze: “Ik heb Robbie altijd met pijn gekend; eerst op de lagere school in Bussum, later in Maastricht en Den Haag; nu is het niet anders.” Ze had gelijk. Rob heeft vanaf zijn jeugd veel geleden; eerst van zijn maag, door een maagzweer, daarna door gewrichtsklachten. Zijn klachten werden zo groot dat velen vreesden dat hij vroeg zou overlijden. Het omgekeerde werd het geval en twee weken na het bewuste gesprek overlijdt zijn dierbare Nini. Een liefde die 70 jaar eerder zijn wortels had op de lagere school en in 1941 zich in 6 maanden transformeerde van ping-pong verliefdheid tot een hecht huwelijk.
Na haar overlijden breekt de slotfase van Rob’s leven aan. Een eigenaardige verandering doet zich voor. Hij concentreert zich op spelletjes, op spirituele vraagstukken en op zijn kinderen, kleinkinderen en vele kennissen. Toen zijn vader Antoine alleen kwam te staan als weduwnaar, deed iets soortgelijks zich voor; hij hervormde zich in zijn weduwnaarschap, concentreerde op schaken, honden en wandelen en leefde nog vele jaren. Rob idem dito. Misschien heeft hij evenveel pijn geleden als ervoor, maar er was geen Nini om hem te verplegen of te koesteren. Hij moest het zelf oplossen en deed dat voortreffelijk. Hij verhuisde naar zijn 32eadres, een aanleunwoning bij De Polbeek aan de Van Dorenborchstraat in Zutphen. Weer deed hij een deel van het meubilair weg, weer kocht hij nieuw spul bij IKEA en weer richtte hij zich in voor de slotfase van zijn leven. Het werd een licht en luchtige flat, met een sfeer die continuïteit van smaak aangaf, maar ook aanpassing aan zijn tijd.
Daar ontvangt hij nieuwe kennissen, zijn kleinkinderen, achterkleinkinderen en oude vrienden van Nini en van hem zoals de dichteres en declamatie-pedagoge Wanda Reumer. Daar ook ontvangt hij mensen als Lambert Giebels om over veranderingen in de naoorlogse geschiedschrijving te spreken, vooral betreffende Juliana. Als lid van de kleine groep rond Het Oude Loo had hij Juliana leren waarderen als een pragmatisch denker met een sterk ethisch besef. Hij leerde er Mej. Hofman kennen als een consciëntieus persoon. Hij kon de eenvoudige waarheden van de Bernhardiaanse geschiedschrijving niet verdragen en vroeg zich af of hij zijn geheimhoudingsplicht als ambtenaar en zijn geheimhoudingsbelofte aan Juliana onverkort moest houden. Juliana was naar zijn gevoel volstrekt onterecht bejegend in de pers.
Na lang zwijgen en veel gesprekken met vrienden en familie besluit hij mee te werken aan het TV Programma Hoge Bomen, waarin harde noten worden gekraakt over Bernhard. Hij probeert tot een evenwichtig oordeel te komen en de uitputtingsslag tussen de echtgenoten op Soestdijk objectief weer te geven. Als ambtenaar was hij op de hoogte van plannen om Juliana te doen opnemen in de Ursula kliniek en haar onbekwaam te laten verklaren; als deelgenoot op het Oude Loo wist hij dat veel van de sterke verhalen rond Juliana op verzinsels berustten.
Dat standpunt heeft hij herhaald na het overlijden van Bernhard en het beruchte Volkskrant interview met Broertjes en Tromp. Rob meende dat Bernhard een geniale laatste slag geslagen had, die echter wel onmiddellijk bediscussieerd moest worden omdat het voor een deel op onwaarheden was gebaseerd. Toen er een programma over die ‘Leugens van Bernhard’ gemaakt zou worden werd hij weer benaderd en weer vroeg hij zich af wat hij moest doen. Hij heeft toegezegd. Na de opnames voelde hij zich vertwijfeld en wist niet of hij ethisch verantwoord had gehandeld. Een televisieprogramma versimpelt, juist de nuance in het debat had hij gezocht. Hij voelde dat hij zich had laten verleiden tot harde uitspraken, die Bernhard niet meer kon weerleggen. Hij had stem gegeven aan de argumenten van diens tegenstanders: zijn stem. Voor velen die naar het programma keken was het een heldere stem van een evenwichtig man.
Na zijn 93e verjaardag in 2006 kreeg Rob een maag-darm infectie waarvoor hij opgenomen werd in Het Spittaal te Zutphen. Al spoedig kreeg hij ook longontsteking. Volgens zijn uitdrukkelijke wens kreeg hij geen levensverlengende maatregelen. Hij overleed vredig op 27 februari rond 8 uur in de ochtend. Zijn zoon Joost zat naast hem; de andere zonen, kleinkinderen en vrienden hadden afscheid kunnen nemen. Een verpleegster zei later: “Het was een bijzonder man, zo vriendelijk en voorkomend, zo vertrouwenwekkend.”
Naast zijn bed stond een zilveren ring met daarop zijn lijfspreuk “Voortgaand in vertrouwen”.
Louk de la Rive Box
Leiden 2006 & 2013