Het is 22 februari 1871. Op deze dag werd een jongetje geboren in Vreeland dat naar zijn moeder werd genoemd. Zij heette Antoinette Christina, hij werd Antoine Chrétien.
Wij kennen hem als een enigszins gesloten grootvader. Maar inmiddels zijn we zelf grootouders. Hij staat halverwege de 19e en de 21e eeuw, halverwege de naamgever van het geslacht en onze generatie.
Zijn zoon Rob kenschetste hem ooit als “Voornaam zonder voornaam”. Hij schreef:
Voor zijn vrouw was hij “Man” of “Toean”, in de lente van hun huwelijk “Ventje”. Voor zijn kinderen was hij vanzelfsprekend “Vader”; aanvankelijk ook wel “Vaak”. En voor zijn vrienden en goede kennissen is hij nooit anders dan, kortweg maar goed gemeend, “Box” geweest.
Slechts zijn vrouw gaf hem drie namen, voor vrienden bleef hij kort en krachtig ‘Box’. In bijgevoegde brief van 4 juni 1954 aan Nini reflecteert hij op de vrouw die wij kenden als Grootmoeder, maar waarvan we niet weten hoe hij haar toen noemde. Vóór hun trouwen was het ‘Netteke’, want dat liet hij drukken in een prachtuitgave van Jacques Perk’s verzen in 1903. In elk geval was het ‘Moeder’ voor de kinderen. Meer weten we niet.
We weten gelukkig wèl wat hij Nini schreef op 4 juni 1954 over zijn Antoinette en over die 1e juni 1947 in Hilversum.
Toen ik Dinsdag op het kerkhof zijnde, bij betrekkelijk koel weer, een donderbui moest accepteren, gingen mijne gedachten onwillekeurig naar die stralende, maar zeer warme Zondag, 1 juni waarop Francientje, bij Hans en Nel gelogeerd, haar derde verjaardag vierde. Moeder, ogenschijnlijk gezond en flink als altijd vol levenslust, prettig gestemd om een kleinkind dat zij zelden zag een geschenkje te kunnen brengen, en in het midden van kinderen en kleinkinderen, druk vertellende over haar ervaringen van vroeger. Toen de vertelling afbrekende met de uitroep “wat word ik naar”, is zij in misschien tien minuten, zonder begrip van de werkelijkheid, van ons heen gegaan.[…]
Voor ons is dat heengaan een slag geweest, een niet te herstellen groot verlies, dat ons steeds in gedachten blijft. Een troostrijke gedachte is het echter, dat zij tot haar afscheid van het leven, steeds de zonzijde hiervan heeft gezocht als vrouw en moeder en voor zover mij bekend, heeft gevonden.
Ik citeer het in extenso om de toon weer te geven.
Hier spreekt niet ‘Box’ – hier spreekt gevoeligheid die vaak op de achtergrond bleef. Wij zagen de statige oude man met zijn 19e eeuwse snor; wij hoorden de soms norse verhalen van zijn kinderen. Ik herinner me zijn ‘voornaamheid’, zijn stijl – een sfeer uit een vorige eeuw. Een zekere ongenaakbaarheid ook, als hij werkte in zijn studeerkamer, achter een enorme schrijfmachine die ik later erfde en waarop ik mijn eerste werkstukken maakte aan de universiteit. Ik hoor hem aan zijn rekenmachientje draaien, waarmee hij rondhout-conversietabellen controleerde. De berekeningen deed hij vaak eerst uit het hoofd, maar voor de goede orde werden ze nogmaals op dat machientje uitgevoerd.
Wie was deze ‘Box’? Was het de arme jongen uit Vreeland, die al spoedig na zijn geboorte zijn vader verloor en wiens moeder de geërfde binnenvaartonderneming snel failliet zag gaan? Was het de succesvolle Amsterdamse fijnhout-handelaar die deftig en wel aan de Vlietlaan en daarna aan de Nieuwe Hilversumseweg een villa bewoonde? Was het een gebroken man die zelf failliet ging in de jaren ’30 en alles verloor wat hij opbouwde? Was het de dichterlijke verloofde die een bundel van Jacques Perk aan zijn Netteke gaf, of de snelle rekenaar die winst zag in Oost Europese bossen? Was hij echt die onverbiddelijke vader die een zoon het huis uitstuurde wegens socialistische sympathieën, of was hij de zachtaardige schoonvader die Nini een aandoenlijke brief schreef waaruit ik citeerde?
Elk leven is een bundel tegenstrijdigheden. Zo was het zijne. Want het is ontegenzeggelijk waar dat hij straatarm begon en zich opwerkte tot een gerespecteerd houthandelaar. Zoals het waar is dat hij een kille afkeer had van zijn jongste zoon, maar een warme band opbouwde met diens vrouw. Dat hij op sommige foto’s met vrienden of collega’s enigszins ‘aan de rand’ zit, alsof hij er niet helemaal bij hoort, maar anderzijds lijkt te genieten van zijn Jong Holland en de drukke bende kinderen die er woonde.
Voor mij is het allereerst de grootvader die Grootvader genoemd wenste te worden. Voornaam zonder voornaam, zou Rob later schrijven. Ik herinner me lange schaakpartijen waarin hij me het spel probeerde te leren. Ik gaf de voorkeur aan het overzichtelijker dammen, maar dat vond hij minnetjes.Voor en na het schaken waren er de honden die konden vermenigvuldigen, delen en worteltrekken. Hij heeft het me geleerd, zoals hij het de honden ‘leerde’; alleen hadden zij het voordeel dat ze maar hoefden te reageren op de beweging van zijn snor en ik zelf moest rekenen. Allemaal ‘foefjes’. Maar ondertussen heeft hij me op mijn 7e geleerd hoe ik alle kwadraten uit het hoofd kon doen en af en toe een tweede- of derde-machtswortel.
Hij kon met blote handen vliegertouw laten breken, door er een soort trilling in aan te brengen. Hij kon me vertellen over China op een manier alsof hij er geweest was. Had Rob me later niet verteld dat hij nooit in China was geweest, dan was ik het verhaal blijven vertellen dat mijn grootvader Chinees kon lezen omdat’ie er geweest was.
Hij kende natuurlijk alle tropische houtsoorten en had prachtig houtsnijwerk waarin ze allemaal verwerkt waren. Ik probeerde ze uit het hoofd te leren, zoals je een gedicht leert: je voegt je naar de klanken, naar de warmte van het woord en maakt er een vers van. Coromandel, mahonie, merantie, robinia… teak – hout zo hard als ijzer – hout zo rood als bloed en zo zwart als roet. Alles was hout. Hij maakte er een fortuin mee door de luxe schepen voor de Oost die zijn vriend Cornelissen ontwierp, ermee uit te voeren. Meranti, mahonie, coromandel.
En in de winter werden we vriendelijk verzocht grote zakken denneappels te gaan zoeken in de bossen bij de Hilversumse Hoorneboeg. Matthijs en ik kregen een enorme kolenzak mee, dienden die vol af te leveren en kregen dan een dubbeltje – in sommige gevallen een kwartje. Dat kwartje kwam vooral door ‘een heitje voor een karwijtje’ en zo leerden we de waarde van het geld. Het was veel werk – die denneappels rapen en dan achter op de fiets naar hem brengen.
Eenmaal aangekomen kregen we eerst iets te drinken en dan, o heerlijke herinnering een soort cacaoboterkoek of arretjescake die hijzelf maakte. Wij mochten dan even met de weegschaal spelen waarmee alle ingrediënten zorgvuldig waren afgemeten. Matthijs hield van de gewichten, ik meer van de koek. En dan kregen we ons dubbeltje.
Ik herinner me niet dat hij arm was, al was dat wel zo. Hij was de eerste generatie ‘Drees-trekker’ en dat moet voor hem pijnlijk geweest zijn als deftige 19e eeuwse liberaal. Zoals het even pijnlijk geweest moet zijn dat hij afhankelijk was van zijn kinderen die elke maand iets moesten afstaan. Later heb ik pas gehoord welke spanningen dat heeft gegeven, omdat elk vond dat’ie iets meer bijdroeg dan de anderen. Bas betaalde nog steeds aan overgenomen schulden van het faillissement, Hans hielp vanuit de zaak, Rob en Nini woonden op 5 minuten fietsen en zorgden voor natjes en droogjes.
Maar arm, nee. Deftig, ja. De stand werd opgehouden.
Er zat een grote koperen naamplaat op de deur van het huis aan de Meent. Mevrouw Vente kwam af en toe schoonmaken. Aan tafel werd het strakke witte tafelkleed gespreid op een hoek als Nini kwam eten. Het zilver met BB (van Box & Boeke) werd netjes naast de borden gelegd. Het servies uitgestald. Het maal opgediend. De conversatie beleefd en geïnteresseerd.
Er werd niet verwezen naar financiële beperkingen, er werd geen gewag gemaakt van het feit dat Grootvader nooit een stap in de keuken had gezet in beter tijden. Nu was hij een goede kok – hij deed vanzelfspekend alles zelf, zoals hij even vanzelfsprekend in andere tijden alles overliet aan het personeel.
Als er daarom één beeld is dat me bijbleef, dan moet het de ongebroken geestkracht zijn. Ondanks het faillissement van zijn moeder na het overlijden van zijn vader – of misschien juist daardoor. Ondanks het eigen faillissement; wie weet, misschien juist daardoor. Ondanks de verwijdering in zijn familie door de faillissementen, vooral met de Molewaters. En ondanks de verwijdering die optrad in zijn eigen gezin door de Oorlog. Ondanks dat al herinner ik me een man uit een stuk. Een man gesneden uit tropisch hardhout, prachtig opgepoetst om alle schoonheid ervan te tonen.
Een man die arm werd geboren en arm stierf, maar een man van stijl.
Louk
Leiden, 22 februari 2012
Comments are closed, but trackbacks and pingbacks are open.